Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6889

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/6324 Wvg
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag van een voorziening in de vorm van een tweezitsscootmobiel. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat van een noodzaak voor een tweezitsscootmobiel niet is gebleken. Onder toepassing van de hardheidsclausule heeft het College aan appellante een voorziening in de vorm van collectief aanvullend vervoer (met begeleiding) verleend. Geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies in de adviezen van CIZ en de stichting SAP.


Uitspraak

08/6324 Wvg Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer UITSPRAAK op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante) tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 september 2008, 07/1210 (hierna: aangevallen uitspraak) in het geding tussen appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen (hierna: het College). Datum uitspraak: 2 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat te Steenbergen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.J. Hoebert, werkzaam bij de gemeente Tholen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante, geboren op 1 juli 1936, heeft op 27 november 2006 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een voorziening aangevraagd in de vorm van een tweezitsscootmobiel. 1.2. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) op 9 februari 2007 advies uitgebracht aan het College. In dit advies is aangegeven dat appellante bekend is met een endocriene en een longaandoening, maar door deze aandoeningen niet beperkt is in haar mobiliteit. Met betrekking tot haar conditionele beperking is geadviseerd dat meer lichaamsbeweging of ouderengymnastiek voorliggend zijn. Appellante heeft een loopafstand van meer dan 800 meter. 1.3. Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het College de aanvraag van appellante afgewezen. 1.4. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 mei 2007 heeft de stichting SAP op 1 oktober 2007, aangevuld op 4 oktober 2007, medisch advies uitgebracht aan het College. In dit advies is aangegeven dat appellante weliswaar beperkingen heeft, maar dat deze het treffen van de gevraagde voorziening niet noodzakelijk maken. 1.5. Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 mei 2007 ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat van een noodzaak voor een tweezitsscootmobiel niet is gebleken. Onder toepassing van de hardheidsclausule heeft het College aan appellante een voorziening in de vorm van collectief aanvullend vervoer (met begeleiding) verleend. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de conclusies in de adviezen van CIZ en de stichting SAP. 3. Namens appellante is hoger beroep ingesteld. Kort samengevat is aangevoerd dat de enige veilige manier waarop appellante naar buiten kan, onder begeleiding van haar inwonende zoon is. Aangezien haar zoon scootmobielgebruiker is, ligt het voor de hand dat appellante in aanmerking wordt gebracht voor een tweezitsscootmobiel. Voorts is een verklaring van de huisarts van appellante van 5 november 2008 overgelegd, waarin de huisarts de loopafstand van appellante schat op ongeveer 200 tot 300 meter. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van - onder meer - vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Ingevolge artikel 3 van de Wvg moeten deze voorzieningen verantwoord, dat wil zeggen doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn. In artikel 2, eerste lid, van de Wvg is voorts bepaald dat het gemeentebestuur met inachtneming van hetgeen bij en krachtens de Wvg is bepaald, bij verordening regels dient vast te stellen. 4.2. Ter uitvoering van artikel 2, eerste lid, van de Wvg is in de gemeente Tholen de Verordening Voorzieningen Gehandicapten gemeente Tholen 2005 (hierna: Vvg) vastgesteld. 4.3. Ingevolge artikel 3.1, aanhef, onder a en onder b.3 van de Vvg kan de door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening bestaan uit: a. een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer; b. een voorziening in natura in de vorm van: (…) 3. een open elektrische buitenwagen (…) 4.4. Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van de Vvg kan een gehandicapte voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1, onder a, b of c vermeld, in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek: a. het gebruik van openbaar vervoer of b. het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken, zijnde minder dan 800 meter kunnen lopen; c. men in aanmerking komt voor begeleidingskosten. 4.5. Het College heeft zich met betrekking tot de vraag of sprake is van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek die de verstrekking van een scootmobiel voor twee personen noodzakelijk maken laten adviseren door CIZ. De arts van CIZ heeft dossierstudie verricht, medische informatie bij de huisarts opgevraagd en appellante gezien op het spreekuur. De bevindingen van de indicatie adviseur en de arts van CIZ zijn neergelegd in het rapport van 9 februari 2007. Voorts is in de bezwaarfase door het College aanvullend advies bij de stichting SAP gevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft de stichting SAP een onderzoek ingesteld, waarbij een verzekeringsarts van deze stichting, J.A.C. de Bekker, appellante thuis lichamelijk heeft onderzocht. Tevens heeft De Bekker de behandelend huisarts van appellante telefonisch geraadpleegd. De Bekker heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 1 oktober 2007, aangevuld bij rapport van 4 oktober 2007. 4.6. De Raad is niet gebleken dat de rapporten van 9 februari 2007, 1 oktober 2007 en 4 oktober 2007 onzorgvuldig zijn voorbereid, of dat de daarin getrokken conclusies niet gedragen kunnen worden door de bevindingen. De Raad leidt uit de medische gegevens af dat de loopafstand van appellante ten tijde in geding (de periode van 27 november 2006 tot 16 oktober 2007) niet zodanig was dat zij was aangewezen op een (tweezits)scootmobiel. De door appellante overgelegde verklaring van haar huisarts van 5 november 2008 doet daar niet aan af. Evenmin is van belang dat zij vanwege valgevaar en neiging tot dwalen bij het lopen is aangewezen op begeleiding. Niet gebleken is dat zij voor die begeleiding uitsluitend is aangewezen op haar zoon die voor het vervoer op de korte afstand zelf is aangewezen op een scootmobiel. 5. De aangevallen uitspraak komt op grond van hetgeen in 4.6 voor bevestiging in aanmerking. 6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009. (get.) G.M.T. Berkel-Kikkert. (get.) B.E. Giesen. E.L.S.